
Wat is een passende default lifecycle?
04 mei 2020Van risicodraagvlak naar individuele default lifecycle bij een beschikbare premieregeling.
Eén van de belangrijkste vraagstukken bij het ontwerp van een beschikbare premieregeling is het bepalen van de default lifecycle. De default lifecycle is de dynamische beleggingsmix die standaard wordt toegewezen aan een deelnemer, tenzij hij of zij zelf een keuze maakt voor een andere lifecycle. De ervaring leert dat de meeste deelnemers dat niet doen en dus in de default lifecycle blijven zitten. Het is daarom belangrijk om de default lifecycle toe te snijden op het risicodraagvlak van de deelnemer. In dit artikel beschrijf ik een methode om het risicodraagvlak in te schatten en om hiervan een passende lifecycle af te leiden.
De kwestie: wat is een passende lifecycle?
Een pensioenuitvoerder van een beschikbare premieregeling moet volgens het prudent person principe zijn deelnemers een passende lifecycle beleggingsmix aanbieden. Een passende beleggingsmix biedt voor de deelnemer de optimale balans tussen de kans op een zo hoog mogelijk rendement en het vermijden van voor hem of haar te hoge risico’s. In de huidige praktijk doen veel pensioenuitvoerders dat door ze één bepaalde default lifecycle aan te bieden aan alle deelnemers, ongeacht de kenmerken van de individuele deelnemer. Het is echter niet aannemelijk dat één lifecycle voor alle deelnemers de best passende lifecycle is. Dat hangt af van het risico dat de individuele deelnemer kan dragen en wil dragen.
“Het salaris is van invloed op drie bepalende factoren voor het risicodraagvlak.“
Risicohouding en risicodraagvlak
In de pensioenwetgeving wordt de term risicohouding gehanteerd als maatstaf voor het risico dat een deelnemer kan en wil dragen. Voor een heldere analyse is het nodig om onderscheid te maken tussen risico kunnen nemen en risico willen nemen.
Hoeveel risico iemand wil nemen, is subjectief bepaald. De ene persoon is meer geneigd risico te nemen, terwijl de andere persoon naar zekerheid neigt. Een pensioenuitvoerder beschikt op voorhand niet over deze subjectieve informatie van alle deelnemers.
Het risicodraagvlak van een deelnemer geeft aan hoeveel pensioenrisico een deelnemer kan nemen. Een deelnemer kan op de volgende manieren een tegenvallende ontwikkeling van zijn pensioenkapitaal opvangen. De eerste manier is bijsparen om het pensioenkapitaal te verhogen. Hoeveel iemand kan bijsparen hangt af van zijn financiële situatie. De tweede manier is doorwerken en de pensioeningangsdatum uitstellen. Een pensioen dat op latere leeftijd ingaat is goedkoper, zodat een deelnemer met hetzelfde pensioenkapitaal een hoger pensioen kan aankopen. Als de deelnemer ook nog kan doorgaan met premie inleggen, dan wordt daarmee bovendien het pensioenkapitaal verhoogd. Tenslotte kan een deelnemer bij een tegenvallende ontwikkeling van zijn pensioenkapitaal gebruik maken van zijn of haar eventueel beschikbare financiële buffer of de consumptieve uitgaven vanaf pensionering neerwaarts bijstellen. Ten aanzien van risicodraagvlak kent een pensioenuitvoerder wel een objectief waarneembaar kenmerk van iedere deelnemer, namelijk het salaris. Deze maatstaf blijkt een goede indicatie voor de mate van risicodraagvlak van de deelnemer. Onderzoek toont een verband aan tussen risicodraagvlak en de hoogte van het salaris. [1]
De hoogte van het salaris is van invloed op de drie bepalende factoren voor het risicodraagvlak als het pensioen tegenvalt:
- de mogelijkheid tot bijsparen;
- de mogelijkheid tot langer werken; en
- de mogelijkheid tot minder besteden.

Schatten van risicodraagvlak
Met het eerder aangehaalde onderzoek kunnen we het risicodraagvlak van deelnemers inschatten. Zo blijken deelnemers bereid gemiddeld 6,0% à 7,2% van hun salaris bij te sparen als hun pensioenopbouw tegenvalt. [2] We gaan ervan uit dat deelnemers alleen bereid zijn bij te sparen als de pensioenprognose negatief afwijkt van de verwachte opbouw. Het verwachte pensioen is gebaseerd op de mediaan van alle scenario’s, dus in 50% van de scenario’s is sprake van een tegenvallende pensioenprognose. [3]
Als de pensioenopbouw tegenvalt zijn deelnemers bereid door te werken. Bij een netto maandinkomen tot € 2.500,= gaat het dan om gemiddeld één jaar. De groep deelnemers met een netto maandinkomen van meer dan € 2.500,= is in die situatie bereid twee jaar door te werken. [4] Naarmate een deelnemer een hoger salaris heeft, is de bereidheid tot langer werken ook groter. De meeste mensen willen niet later dan met 70 jaar met pensioen gaan. Dat is drie jaar boven de pensioenleeftijd van 67 jaar. De bovengrens aan doorwerken zetten we daarom op drie jaar.
Naarmate een deelnemer een hoger verwacht pensioen heeft, is er meer ruimte om het bestedingspatroon neerwaarts aan te passen. We zijn uitgegaan van het verband zoals in de grafiek weergegeven. [5]
“Naarmate een deelnemer een hoger salaris heeft, is de bereidheid tot langer werken ook groter.“
Risicodraagvlak t.o.v netto salaris

Met deze drie bijsturingsmaatregelen kan een deelnemer een lager dan verwacht pensioen opvangen. De som van de drie factoren bepaalt het geschatte totale risicodraagvlak van elke individuele deelnemer. Als pensioen is daarbij het totaal van AOW en het pensioen uit de beschikbare premieregeling na belasting gehanteerd. Dit vergelijken we met het netto salaris voor pensioendatum.
Methodiek voor een passende lifecycle
We gaan ervan uit dat een lifecycle die in een pessimistisch scenario kan worden bijgestuurd met bijsparen en doorwerken [6] tot het niveau van een acceptabel inkomen, d.w.z. gelijk aan de op te vangen daling, de default lifecycle is. We krijgen dan voor verschillende salarisniveaus een verschillende default lifecycle. De hierna volgende grafiek toont voor verschillende salarisniveaus de default lifecycle. We hebben een lifecycle weergeven door middel van de weging in een zogeheten Rendement fonds. Dit fonds bevat risicodragende beleggingen en de weging ervan wordt afgebouwd naar nul bij het naderen van de pensioendatum, uitgaande van inkoop van pensioen op pensioendatum. [7]
Default lifecycles

De grafiek laat zien dat bij hogere salarisniveaus een offensievere default lifecycle past. Op deze manier kan voor iedere deelnemer een default lifecycle worden bepaald die past bij het ingeschatte risicodraagvlak dat is afgeleid van het salaris van de deelnemer.
Conclusie
Het is mogelijk om voor iedere deelnemer een default lifecycle te bepalen die is afgeleid van een objectief deelnemerskenmerk dat de pensioenuitvoerder weet, namelijk het salaris van de deelnemer. Op die manier wordt beter recht gedaan aan de invulling van de plicht van de pensioenuitvoerder om een passende lifecycle aan te bieden aan deelnemers dan wanneer zij allen dezelfde default lifecycle krijgen toegewezen.
Voetnoten
1. Zie Risicobereidheid en pensioen, research paper Towers Watson, 2014
2. Zie figuur 10 op p. 15 van het research paper paper, ibidem.
3. Het verwachte pensioen baseren we op de mediaan en het pessimistisch scenario op het 5%-percentiel van alle scenario’s. Deze uitgangspunten voor verwacht en pessimistisch scenario zijn in overeenstemming met de wettelijke voorschriften ten aanzien van pensioencommunicatie.
4. Zie p. 16 van het research paper, ibidem.
5. Over bandbreedtes van vervangingsratio’s, zie Measuring retirement savings adequacy: developing a multi-pillar approach in the Netherlands, Marike Knoef et al., Cambridge University Press, January 2016
6. Zie voor een actuarieel-technische uitwerking: Risk tolerance and a suitable lifecycle, Louana van Dijk, MSc Thesis Universiteit van Amsterdam, 2014
7. De methodiek kan ook worden toegepast op lifecycles die doorbeleggen na pensioendatum.